In de 3 oktober lezing waar ik eerder naar refereerde wordt het volgende vermeld m.b.t. de fabricage van deze munten:
[tab=30]"Voor de guldens worden 250 dikke platen gemaakt, waarvan er 50 ongebruikt retour gaan: uit de overige 200 borden zijn 40 rondellen “gedopt” waaruit dus 8.000 guldens zijn geslagen. Voor
[tab=30]de aanmaak van kwart guldens zijn 501 dunnere borden gemaakt, waaruit men gemiddeld zo’n 70 rondellen stanst tot een totaal van iets meer dan 35.000 stuks. Van beide denominaties
[tab=30]samen wordt voor bijna ƒ 14.700 afgeleverd, want een klein aantal stukken is mislukt en 33 “versilverde guldenen” zijn bewaard “omme aen die vanden magistraet gedistribueert te werden”.
In het artikel van drs. Ingrid W. L. Moerman "KORTE KRONIEK VAN LEIDEN EN OMSTREKEN oktober 1573 - oktober 1574" waar zij een chronologische opsomming geeft van de gebeurtenissen in deze periode vermeld zij bij 10 december:
[tab=30]"10 Huych Claesz. Gael en nog twee leden van de veertigraad worden belast met het doen slaan van een noodmunt. De boekbinder Jan Adriaensz. krijgt de opdracht tot het vervaardigen van
[tab=30],,twee hondert dicke papieren berderen”, waaruit schijfjes worden gemaakt. Van deze papieren munt - waarde 20 stuivers - komt voor ca. 8.000 gulden in omloop."
Zij geeft echter geen informatie over de 1/4 guldens.
In het Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 58/59 uitgegeven in 1971/1972 vult E.J.A. van Beek in zijn artikel "Enige opmerkingen over de Leidse munten van 1573 en 1574" de bovengegeven informatie enigszins aan met de tijdspanne waarin deze noodmunten zijn geslagen:
[tab=30]"Op 10 december 1573 wordt besloten papieren noodmunten te slaan. Op 19 december 1573 wordt de uitgifte van de papieren munt van een gulden afgelezen en op 24 december die van de
[tab=30]papieren vijf stuivers. Om er zeker van te zijn dat niemand de nieuwe munten zal weigeren te gebruiken wordt elke weigering beboet met het uitzonderlijk hoge bedrag van tien gulden. Uit
[tab=30]de rekening van Huygh Claes zoon Gael, Gerrit Wiggerszoon en Dirck van Kessel, gecommitteerden van het gerecht blijkt, dat de boekbinder Jan Adriaenszoon 250 dikke papieren platen
[tab=30]gemaakt heeft. Hiervan zijn er 200 gebruikt om er stukken van twintig stuivers uit te slaan tot een totaal van 8000 stuks. Hiervan zijn 152 exemplaren als mislukt aangemerkt. Ook zijn er
[tab=30]501 dunnere papieren platen gemaakt waaruit 28.037 vijfstuiverstukken geslagen zijn. Het totaal bedraagt dus ongeveer 15.000 gulden. De aanmunting heeft plaatsgevonden tussen 19
[tab=30]december 1573 en 10 februari 1574."
Kort samengevat:
Voor de guldens zijn 200 borden gebruikt waaruit men van elk bord 40 rondellen stanst. Dit komt dus overeen met 8.000 munten en dus ook gulden waarvan er 152 als mislukt aangemerkt worden. In totaal is dus voor 7.848 gulden uitgegeven.
Voor de 1/4 guldens zijn 501 dunnere borden gebruikt waaruit men van elk bord gemiddeld zo'n 70 rondellen stanst. Dit komt dus overeen met 35.070 munten en dus 8.767 gulden. Deze aantallen wijken behoorlijk af van die opgegeven door E.J.A. van Beek die het heeft over 28.037 vijfstuiverstukken wat overeenkomt met een gemiddeld aantal van zo'n 56 rondellen en met een totaalbedrag van 7.009 guldens.
Als men de totaalbedragen bij elkaar optelt dan lijkt voor de 1/4 guldens de laatst opgegeven waarden beter aan te sluiten bij het totaalbedrag van "bijna ƒ 14.700" dan wel "ongeveer 15.000 gulden" aangezien de eerste telling 7.848 + 8.767 = 16.615 gulden oplevert en de tweede telling 7.848 + 7.009 = 14.587 gulden.
Ben van Raaij in zijn Volkskrant artikel "Geklopt in een benauwde veste" (
http://www.volkskrant.nl/recensies/gekl ... e~a641672/ ) formuleert de vervaardiging van deze noodmunten enigszins ongelukkig door te zeggen:
[tab=30]"De munt bestaat uit tientallen uit boekpapier gestanste, op elkaar geplakte ronde stukjes papier."
Gegroet,
Tristán